De woontorengekte stopt in Rotterdam (eindelijk)

Geschreven door Bernard Hulsman in NRC

Beeld: Annet Delfgaauw

Waarom bouwen we onze steden vol woontorens? Er zijn slimmere en betere alternatieven voor de miljoen woningen die dringend nodig zijn. Dat bewijst Little C, het wonder van Rotterdam.

Nederland lijdt aan torengekte. Niet alleen in de grote steden van de Randstad maar ook in middelgrote steden als Tilburg en Arnhem, dat zichzelf al voorzichtig Manhattan aan de Rijn begint te noemen, verrijzen nu talrijke torens van zeventig meter en hoger. En daar blijft het niet bij, het einde van de torengekte is nog niet lang in zicht. Zo wil Amsterdam over enkele jaren beginnen met de bouw van de Sluisbuurt, een nieuwbouwwijk aan het IJ waar de 5.500 woningen in 17 woontorens met een hoogte tussen de 40 en 125 meter moeten komen.

De torenbouwwoede komt voort uit de overtuiging van veel beleidsmakers en stedenbouwers dat Nederland vol is en dat de één miljoen woningen die de komende tien jaar moeten worden gebouwd, dus voornamelijk binnen de bestaande stadsgrenzen terecht zullen komen. En de eenvoudigste manier om een groot vloeroppervlak op een beperkte ruimte te krijgen is nog altijd het bouwen van torens.

Maar niet iedereen vindt de eenvoudigste oplossing ook de beste. Zo noemde de bekende Deense stedenbouwkundige Jan Gehl woontorens in een interview eens „het antwoord van luie architecten op hoge bevolkingsdichtheid” en gaf hij de stedenbouwers de raad om niet te bouwen zoals Rotterdam de afgelopen decennia heeft gedaan. Veel hoogbouw leidt tot winderige, koude en vooral onherbergzame steden, is zijn ervaring.

Woontorens zijn ook geen oplossing voor de woningnood die Nederland na langdurig neoliberaal woningbeleid nu weer kent. Aangezien de bouwkosten van woningen in torens van boven de veertig meter veel hoger zijn dan in bouwblokken van zeven verdiepingen, is het nu al zeker dat de komende golf van hoogbouw in Nederlandse steden niet zal voorzien in de honderdduizenden behoorlijke én betaalbare woningen waarom starters op de woningmarkt zitten te springen.

"De kennis van verfijnde stedenbouw is vrijwel geheel verloren gegaan sinds het luie, simpele modernisme van Le Corbusier."
 

Daar komt nog bij dat de bouw van woon- en kantoortorens afgelopen decennia zelden goede architecuur heeft opgeleverd. In overgrote meerderheid zijn torens dikke, lompe, en saaie verschijningen die in het beste geval een ensemble vormen dat van verre gezien een aardige skyline oplevert. Maar zelfs het silhouet van Rotterdam, de stad die zich al lang trots Manhattan aan de Maas noemt, kan zich nog altijd niet meten met dat van het echte Manhattan.

Doodse straten

Wie de Nederlandse torens van nabij beleeft, moet bovendien vaststellen dat ze op de grond stedelijke woestenijen vormen. Zelfs internationale beroemdheden als Norman Foster, Toyo Ito en Ben van Berkel is het op de Amsterdamse Zuidas, de duurste kantoor- en woonwijk van Nederland, niet gelukt om hun torens een goede ‘plint’ te geven. Meer dan akelig gladde, harde en lange puien van glasplaten waarin ergens één armetierige ingang verscholen zit, zijn de meeste onderbouwen van de Zuidas-torens niet. Doodse straten zijn het gevolg.

‘Domme stedenbouw’, noemde architect Rudy Uytenhaak de bouw van woontorens dan ook al in 2009 bij de verschijning van zijn boek Steden vol ruimte, het resultaat van jarenlang onderzoek naar dichtbebouwde steden. In torenwijken schort het vooral aan wat Uytenhaak ‘nabijheid' noemt, niet alleen van (culturele) voorzieningen, activiteiten en gebeurtenissen, maar ook van andere mensen dan de medetorenbewoners. Door het gebrek aan nabijheid leidt de bouw van torens bijna altijd tot schrale steden, waar de bewoners losgezongen van hun omgeving wonen in verticale gated communities .

Beeld: Ossip van Duivenbode

Maar, zo liet Uytenhaak in Steden vol ruimte al zien, woontorens zijn beslist niet de enige manier om dichtbebouwde steden te maken. Er bestaan slimmere en betere alternatieven, die met inventieve combinaties van laagbouw en dichte bebouwing meer diversiteit in woningtypes en nabijheid bieden. Vaak zijn de betere alternatieven voor hoogbouwwijken geënt op de ingenieuze, verfijnde stedenbouw van oude, traditionele steden, zo stelde hij vast. Maar de kennis hiervan is onder stedenbouwers en architecten vrijwel geheel verloren gegaan in de tweede helft van de twintigste eeuw, toen het luie, simpele modernisme van Le Corbusier richtinggevend werd voor de westerse stedenbouw.

Een wonder

Little C, de nu bijna voltooide woon- en kantoorwijk in het voormalige niemandsland tussen de Coolhaven en het immense Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam, is dan ook niet minder dan een wonder. De wijk is een radicale breuk met de woontorens, die de afgelopen decennia overal in de Rotterdamse binnenstad omhoog zijn geschoten en de komende jaren nog talrijker én hoger zullen worden. Vrijwel alle wenken en voorschriften die Steden vol Ruimte voor dichte bebouwing zonder torens geeft zijn in Little C opgevolgd. Het resultaat is een fijnmazig nieuw stuk stad dat herinnert aan het oude Rotterdam van voor het Duitse bombardement op 14 mei 1940.

Beeld: Ossip van Duivenbode

Hoe verbluffend dicht de bebouwing in Little C ook is, de zes dwarsstraatjes en drie pleintjes met bomen en vele andere planten, waaronder klimop langs de gevels, geven de wijk opmerkelijk veel ‘lucht ’. Ook op de collectieve daktuinen op drie urban villa’s bieden de bewoners van Little licht, lucht, ruimte én groen. En als binnenkort de loopbrug over de brede en drukke ’s Gravendijkwal wordt gebouwd, krijgt de wijk een doorgaande route van het nog aan te leggen Tuschinskipark langs de Coolhaven naar het Erasmus MC. Dan is Little C in alle richtingen verbonden met de omgeving en is het geen enclave waar alleen degenen die er werken en wonen iets te zoeken hebben.

Ook de rijke architectuur van Little C is een breuk met de gebruikelijke armzalige woontorens. Zo hebben de grote blokken, waarvan de onderste verdiepingen kantoor- en werkruimtes zijn, hoge galerijen gekregen, met ‘industriële’, metalen puien aan de ene kant en robuuste kolommen van natuur- en baksteen aan de andere kant. Ongewoon is ook de zorgvuldige vormgeving van werkelijk alle details van de gebouwen, van de bordjes met huisnummers tot de geornamenteerde hekken van de vele balkons. Opvallendste onderdeel van Little C zijn de 46 stalen loopbruggen die over de stegen heen de kleinere woongebouwen met elkaar verbinden. De zwarte bruggen, ontleend aan oude pakhuizen in de haven van Londen en evenals de balkons en noodtrappen ontworpen door Ruud-Jan Kokke, geven de wijk niet alleen een volstrekt eigen karakter, maar zijn ook een slimme vondst. Ze maken het mogelijk dat slechts één ruimteverslindende liftschacht volstaat voor drie woongebouwen. Ook zorgen ze letterlijk en figuurlijk voor verbinding en nabijheid, iets waar het in woontorenwijken juist aan schort. Zo laat Little C het gelijk van Uytenhaak zien: slimme en ingenieuze middenhoge stedenbouw is superieur aan domme woontorens.

Beeld: Ossip van Duivenbode

Stuur artikel door